Dit jaar is het zeventig jaar geleden dat de beroemde Nederlandse cultuurhistoricus Johan Huizinga stierf. Bovendien werd twintig jaar geleden het Huizinga Instituut, de onderzoeksschool voor cultuurgeschiedenis, opgericht. daarom stond de Summer School ‘Things that matter’, die de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) in samenwerking met het Huizinga Instituut organiseerde, geheel in het teken van Johan Huizinga en zijn betekenis voor cultuurgeschiedenis in het algemeen en material culture in het bijzonder. Omdat material culture een belangrijke rol speelt in mijn onderzoek naar het Amsterdamse modehuis Hirsch & Cie moest ik hier natuurlijk naartoe. Het werd een leerzame en afwisselende week, met workshops en lezingen in het Academiegebouw van de universiteit, het Groninger Universiteitsmuseum, de Groninger Archieven en de Menkemaborg.

De week begon met een mini-symposium over de erfenis van Huizinga, met lezingen van dr. Peter Burke, dr. Wessel Krul (RuG) en dr. Catrien Santing (RuG). Ik was blij verrast te horen dat Huizinga mode als onderwerp van onderzoek zeer serieus nam en dat hij zelfs een boek over de geschiedenis van mode wilde schrijven, waarvoor hij zelf de illustraties tekende.

Menkemaborg

Na dit veelbelovende begin gaf dr. Peter Burke op dinsdagochtend een lezing met de titel ‘Exiles and expatriates in the history of knowledge: the case of historians’. Burke is een Grote Naam in de cultuurgeschiedenis en sommige deelnemers waren lyrisch over hem – ik hoorde zelfs iemand zeggen dat hij wilde dat Peter Burke zijn opa was (!) – maar persoonlijk vond ik de lezingen van dr. Sara Pennell en dr. Rina Knoeff interessanter.

Op woensdagochtend hield dr. Sara Pennell in de Groninger Archieven een pleidooi voor het onderzoek naar massaproducten. Zij bevestigde eens te meer wat ik ook al jaren zeg, namelijk dat veel historici slechts gebruik maken van objecten ter illustratie van hun verhaal, zonder ze echt te bekijken en te analyseren. Volgens haar is het echter wel degelijk de moeite waard om objecten waarvan wij denken dat zij betekenisloos en onveranderlijk zijn te onderzoeken. Dan blijkt ineens dat schijnbaar simpele objecten zoals spelden in het verleden veel meer functies hadden en dat zij niet alleen in verband gebracht kunnen worden met het maken van kleding, maar ook met religie en bijgeloof. En hoewel er in kookboeken geen melding werd gemaakt van spelden werden zij wel degelijk gebruikt tijdens het koken. Dat bleek bijvoorbeeld uit het grafschrift van ene Judith Eyre, die stierf als gevolg van het doorslikken van een speld in haar eten.

Summer School Things that Matter Universiteitsmuseum

Een dag later sprak dr. Rina Knoeff in het Groninger Universiteitsmuseum over ‘touching anatomy’, waarbij touching in dit geval de betekenis van zowel ontroeren als aanraken had. Knoeff maakte duidelijk dat anatomische preparaten agency hebben, doordat zij emoties en reacties oproepen bij mensen en daardoor aanzetten tot handelen. Bovendien kunnen zij als een soort relikwie dienen, doordat nabestaanden hun overleden geliefden nog kunnen zien en opzoeken in een museum. Daarnaast pleitte Knoeff ervoor dat historici zelf ervaren hoe objecten in het verleden gemaakt werden, omdat zij daardoor anders naar het object gaan kijken en beter begrijpen op welke manier het gebruikt werd. Dankzij de reconstructie van een preparaat viel het Knoeff pas op dat het niet om kwetsbaar, maar om stevig materiaal ging en dat anatomische preparaten ook in boeken en op afbeeldingen continu uit kasten werden gehaald, dat zij werden getoond aan studenten en dat er verder mee werd gewerkt. Dat was iets dat zij eerder over het hoofd had gezien.

Dat er echter nog veel te winnen valt op het gebied van material culture bleek wel tijdens de workshop over de maskerades die in de negentiende eeuw georganiseerd werden tijdens de viering van lustra van de universiteit. Het groepje waarin ik mij bevond bekeek twee kostuums, waarbij wij vragen moesten beantwoorden over de beschrijving, datering en onderzoeksvragen en –methoden. Dit bleek erg lastig, aangezien het merendeel van ons groepje zich schuldig maakte aan hetgeen Sara Pennell opmerkte – zij gingen direct over tot de analyse, zonder daadwerkelijk naar de objecten te kijken. Ook na een lezingenronde, waarin ons meer verteld werd over de context van de maskerades en de objecten, veranderde daar niets aan. In de ogen van velen konden kostuums geen antwoord geven op Grotere Vragen, terwijl afbeeldingen en teksten dat wel konden. En wanneer kostuums de enige historische bronnen over de maskerades waren zouden zij een ander onderwerp kiezen. Zucht…

Share