Na een bontjasje van Astrakan voegde ik onlangs een bontmantel en -mof van Hirsch & Cie Amsterdam toe aan mijn verzameling. Is dat toeval, of wordt bont van Hirsch (en andere modehuizen) vaker bewaard dan andere kledingstukken? Dat laatste is best mogelijk, aangezien bont een luxe was en de eigenaren er dus extra zuinig op waren. Daardoor heeft het wellicht vaker de tand des tijds overleefd dan bijvoorbeeld daagse kleding, die tot op de draad versleten werd, ook al is bont wel kwetsbaar voor aantasting door ongedierte.

Hermelijnen bontmof Hirsch & Cie Amsterdam

Bont staat niet alleen gelijk aan luxe, maar ook aan elegantie, decadentie en exclusiviteit. Van oudsher was het dragen van bont voorbehouden aan de elite. In de middeleeuwen en renaissance waren er zelfs wetten die verboden dat het gewone volk bepaalde bontsoorten mocht dragen. Lange tijd werd bont voornamelijk gebruikt als garnering van kragen en boorden of voor accessoires als moffen. Vanaf eind negentiende eeuw werd het echter gemakkelijker om bont te bewerken. Dat kwam onder andere dankzij de uitvinding van de bontstikmachine. Ook werden er chemische processen ontdekt die het mogelijk maakten om ruwe bontvellen langer te bewaren. In dezelfde periode introduceerde de Canadese Hudson’s Bay Company nieuwe bontsoorten in Europa. Bont werd daardoor goedkoper en toegankelijker voor een grotere groep consumenten.

Specialist op het gebied van bont

Hoewel  bontmantels – met name van nerts – pas echt modieus werden in de jaren vijftig van de vorige eeuw, had Hirsch al ruim voor de Tweede Wereldoorlog een bontafdeling. Al in 1906 beschreef een journalist in een artikel van Boon’s Geïllustreerd Magazijn de salons voor de verkoop van bontmantels en de pelterij in het Hirschgebouw. Ook de catalogi toonden ieder herfst- en winterseizoen bontmantels en mantels met bontkragen, -boorden en -voering.

Hirsch was dan ook een specialist op het gebied van bont, zo liet het modehuis weten in een reclamefolder uit de tweede helft van de jaren dertig: ‘De zaken welke zich in Nederland toeleggen op edele en edelste bontsoorten zijn in de achter ons liggende crisisjaren in aantal sterk geslonken. Vandaar dat wij thans meer dan ooit daarvan onze specialiteit maken.’ Het modehuis verkocht een enorme hoeveelheid bontsoorten, afkomstig van nertsen, vossen, chinchilla’s, marters, stinkdieren, Siberische wezels, eekhoorns, karakoelschapen, zeehonden en bever-, muskus- en buidelratten.

Bontafdeling Hirsch & Cie Amsterdam
Bontafdeling Hirsch & Cie. Foto: atelier J. Merkelbach, collectie Stadsarchief Amsterdam.

Reparaties en opslag

Het modehuis verkocht niet alleen bont, maar deed ook aan reparaties. Zo ontving ene mejuffrouw Van Nierop in 1936 een prijsopgave voor de reparatie van een mantel van zeehondenbont, waarvan de scheuren gerepareerd, de voering vastgenaaid en de kraag opgefrist moesten worden. Hirsch had de voorkeur om bontreparaties in de zomer uit te voeren, omdat de medewerkers op de bontafdeling dan meer tijd hadden. Om dit te bevorderen waren de kosten voor reparaties in de zomer lager dan in de winter.

Ook bewaarde Hirsch in de zomer bont van particulieren, om het te beschermen tegen motten. In mei 1939 schreef het modehuis: ‘De mot, de aartsvijand van Uw Bontmantel, maakt zich weer gereed. Haar vernielzucht kent geen grenzen… dus… WEEST OP UW HOEDE!’ Gelukkig had het modehuis speciale koelkelders, ‘waar de mot geen schijn kans heeft.’ Ook klanten die hun bont elders hadden aangeschaft, waren welkom bij Hirsch. Het modehuis controleerde de bontmantels regelmatig, zodat klanten zich geen zorgen hoefden te maken. De kosten voor de bewaring van een lange bontmantel waren f 4,50 (tot een waarde van ten hoogstens 400,-), voor een ¾ bontmantel f 3,50 (tot een waarde van ten hoogstens 300,-) en voor een korte bontmantel f 2,50 (tot een waarde van ten hoogstens 200,-).

Opnieuw astrakan

Net als het eerdere bontjasje van Hirsch dat ik aanschafte, is ook deze nieuwe bontjas gemaakt van astrakan of persianer. Dit is een kortharig bont met een uiteenlopende structuur, variërend van sterk krullend tot platte krul. Het is afkomstig van het vijf tot tien dagen oude lam van het karakoelschaap. Als het lam binnen 48 uur is geslacht heet het Breitschwanz, wat Hirsch ook verkocht.

Bontmantel en doos Hirsch & Cie Amsterdam

Een bontmof had ik nog niet in mijn collectie. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal beschrijft een mof als ‘Eene soort van gewatteerden koker, van buiten meestal met bont bekleed, aan de twee einden open, en waarin men de beide handen steekt; als middel tegen de koude.’ Het werd echter niet alleen gebruikt om de handen en mee te verwarmen, maar ook om spullen in mee te nemen. Er zat soms een klein vakje in, waarin de draagster of drager – niet alleen vrouwen droegen moffen – persoonlijke bezittingen kon opbergen. Daarnaast waren moffen en andere bontjes ook bedoeld als versiering en statussymbool, zelfs in de zomer.

Morele zuiverheid

Moffen verschilden in vorm en grootte, en werden onder andere gemaakt van chinchilla, vos, hermelijn en stinkdier. De mof van Hirsch is gemaakt van de wintervacht van de hermelijn, die in de zomer roodbruin is en in de winter wit kleurt. De zwarte stippen zijn de puntjes van zijn staart, die altijd zwart blijft. Hermelijnbont was, net als dat van marters, alleen voor de rijken weggelegd. Zo zijn de wintervachten van hermelijnen verwerkt in de voering en garnering van koningsmantels, onder andere in die van koning Willem Alexander. De witte kleur van de wintervacht staat daarin symbool voor morele zuiverheid.

Maar of een mantel (of mof) van vermoorde dieren nu echt moreel zuiver is? Dat lijkt mij persoonlijk niet. Gelukkig zijn mijn mantel en mof tweede- of derdehands exemplaren, waarvoor geen nieuwe dieren gedood zijn. Het is een stukje modegeschiedenis, en dat is precies waar bont wat mij betreft thuishoort – in het verleden.

Share