De afgelopen jaren gingen mijn blogposts vooral over mijn onderzoek naar Hirsch. Ik heb in die periode nauwelijks verhalen gedeeld over mijzelf en mijn bedrijf. Dat gaat in de toekomst veranderen. Ik wil meer achtergrondverhalen schrijven, waarin ik mijn inspiratiebronnen en drijfveren met jullie deel. Ik begin bij de basis, door antwoord te geven op de vraag waar mijn liefde voor de geschiedenis van mode en textiel vandaan komt.

‘Hoe kom je erbij om onderzoek te doen naar modegeschiedenis?’ Het is een vraag die ik vaak hoor wanneer ik mensen vertel over mijn werk en Hirsch. Het is een goede vraag, want het ligt niet voor de hand om als historicus onderzoek te doen naar mode. De aandacht van veel historici gaat nog altijd naar vrij traditionele en bekende onderwerpen. Zij doen vooral onderzoek naar teksten en schrijven over politici en andere beroemde mensen. Maar mode? Dat is een onderwerp dat vaak over het hoofd wordt gezien of, erger nog, niet serieus wordt genomen. Wat bezielde mij om dan toch voor dit onderwerp te kiezen?

Klederdracht verkleden mode en textiel
Links: verkleed in Marker klederdracht in het Zuiderzee Museum in Enkhuizen. Rechts: verkleed in Volendammer klederdracht.

What’s in a name? 

Misschien zit het wel in de genen? Een achternaam als Knoop is per slot van rekening wel toepasselijk voor iemand die zich met mode- en textielgeschiedenis bezighoudt. Die naam heb ik te danken aan voorouders die rond 1800 onder andere kleermaker en wever waren. Het is verleidelijk te denken dat de cirkel rond is nu ik met mijn onderzoek min of meer in hun voetsporen treedt. Maar of mijn voorouders daadwerkelijk invloed hadden op mijn voorliefde voor mode- en textielgeschiedenis? Dat waag ik te betwijfelen. Mijn familieleden met dezelfde achternaam delen de liefde voor mode en textiel namelijk niet.

Textielmuseum

Mijn opvoeding speelde waarschijnlijk een grotere rol bij het wekken van mijn interesse voor het onderwerp. Zo liet een bezoek aan het Textielmuseum in Tilburg in mijn jeugd een onuitwisbare indruk achter. Voor zover ik mij kan herinneren was er destijds een tentoonstelling over Chinese vliegers te bewonderen. Ik maakte zelf ook een vlieger van een plastic tasje, rietjes, plakband en draad. Wat mij echter het meest is bijgebleven, is dat ik mocht breien met een elektrische breimachine. Razendsnel kwam er een prachtige lap tricot tevoorschijn, die zelfs mooier was dan de breisels van mijn moeder!

Ik zou willen schrijven dat in het Textielmuseum de kiem werd gelegd voor mijn latere carrière, maar dan zou ik romantiseren. Ik denk dat er eerder sprake was van een optelsom van factoren. Zoals zoveel mensen kreeg ik de liefde voor mode en vooral textiel met de paplepel ingegoten. Mijn beide grootmoeders waren ooit naaister en mijn moeder maakte veel, heel veel kleding voor mij toen ik klein was. Ik herinner mij een paars jurkje met peter-pankraag en een print van sombrero’s. Een rood pakje met gele knoopjes in de vorm van puntenslijpers. En een gebreide trui met rode en witte strepen, waarop mijn moeder gele en blauwe margrieten maasde.

Zelfgemaakte kleding door mijn moeder mode en textiel
Links: door mijn moeder gebreide trui met margrieten. Rechts: een door mijn moeder gemaakte kerstoutfit.

Zelf breien en naaien

Zelf ‘ontwierp’ ik talloze kledingstukken met behulp van de modewijzer. Vele catalogi flanste ik in elkaar en misschien droomde ik als klein meisje zelfs van een carrière als mode-ontwerpster.

Rond mijn zevende of achtste leerde ik breien van mijn moeder. In mijn herinnering gebeurde dat tijdens een regenachtige schoolvakantie, waarin mijn vriendinnetje en ik ons verveelden omdat wij niet naar buiten konden. Urenlang zaten we geconcentreerd op de bank te oefenen op ‘insteken, doorhalen, omslaan, af laten gaan’. Tijdens een andere vakantie breiden mijn nicht en ik teckels, die wij na afloop trots toonden aan onze beppe, grootmoeder.

Later wilde ik ook zelf kleding maken met een naaimachine. Opnieuw was mijn moeder hierin mijn lerares. Ik hielp haar met patroontekenen en maakte mijn eigen broeken. In mijn studententijd volgde ik een naaicursus om ook andere kledingstukken te kunnen maken. Ik maakte er een prachtige jurk, die perfect paste maar die ik nauwelijks droeg omdat hij veel te formeel was.

Gebreide truien mode en textiel
Links: in door mijn moeder gebreide trui tijdens zeiltocht. Rechts: zelf leren breien in een door mijn moeder gebreide trui.

Identiteit 

Niet alleen leerde ik zelf handwerken, ik was mij bovendien al vroeg bewust van de kracht van kleding. Ik hield van toneelspelen, en vooral van de verkleedpartijen die daarbij hoorden. Wat mij daarin vooral aansprak was dat ik mij kon veranderen in iemand anders. Iemand die sterker en mooier was dan ikzelf, en die meer zelfvertrouwen had. Zodra ik het kostuum van een personage aantrok en het podium opging durfde ik plotseling veel meer.

Ook was ik mij er al vroeg van bewust dat kleding gebruikt kan worden als communicatiemiddel. Een outfit kan bepalen of iemand wel of niet wordt geaccepteerd door een sociale groep, maar kan ook een manier zijn om je te onderscheiden van de massa. Ik wilde graag ‘uniek’ zijn en spitte daarom de kledingkast van mijn ouders om, op zoek naar mooie tweedehands kleding, lang voordat het hip werd. Gelukkig bewaren mijn ouders alles, waardoor ons huis een goudmijn is van oude spullen en kleding. Regelmatig liep ik rond in oversized mao-jasjes en lange suède jassen. Ik moet bekennen dat die gemengde reacties opleverden, maar andere voormalige kledingstukken van mijn ouders heb ik nog altijd. Zo is een lange gebatikte wikkelrok favoriet in de zomer en draag ik ook nog af en toe een blauw gestreept overhemd, dat ik al op mijn dertiende van mijn vader pikte.

Persoonlijk verhaal mode en textiel
Schoolfoto’s waarop ik jurken draag die door mijn moeder zijn gemaakt.

Modegeschiedenis als carrière?

Ondanks mijn interesse in mode en textiel lag een carrière in deze richting niet voor de hand. De creatieve en culturele sector bieden immers niet heel veel perspectief op een baan. Zoals zovelen koos ik voor de veilige weg, door geschiedenis te gaan studeren. Met die studie kon ik alle kanten op. Aanvankelijk dacht ik aan een carrière in de journalistiek of bij de overheid, maar het lot besliste anders – het bloed kruipt immers waar het niet gaan kan.

Tijdens mijn masterstudie liep ik stage bij het Fries Museum, waar ik van een afstandje zag hoe de afdeling mode en textiel werkte aan de tentoonstelling ‘Quilts. Kunst met een Q’. Dat vond ik zo mooi en interessant dat ik spontaan uitriep dat ik dat ook wilde. Voor het eerst werd ik mijn ervan bewust dat je je als historicus niet alleen hoefde te specialiseren in politieke geschiedenis, maar dat je je ook op andere, vaak onderbelichte, onderwerpen zoals mode en textiel kon richten. En dat je geen ontwerper hoeft te zijn om carrière in de mode kunnen maken.

Sani Prijes

Na mijn stage ging het roer om en richtte ik mij meer en meer op de geschiedenis van mode en textiel. Ik schreef een essay over de reformkleding van Frederike van Uildriks, een Groningse feministe en socialiste. Tijdens het onderzoek naar naaisters voor mijn scriptie stuitte ik per toeval op het Amsterdamse modehuis Hirsch in een citaat van Sani Prijes, bestuurslid van de naaistersbond:

Maar luister nu verder mevrouwtje, nu zult ge ook ALLES hooren wat er nog van Hirsch te vertellen is. Boven en onder dien heerlijke winkel, mevrouw, op de zolders en in de kelders, waar uwe kleeren vervaardigd worden, daar is het een moordhol, een ellendig moordhol. Daar wordt de naaister behandeld als een machine, een taillemachine, een rokkenmachine. Zet er wat meer stoom op, vooruit, harder, de boel moet af!

Dit citaat prikkelde mij. Ik vroeg mij af of de werkomstandigheden bij Hirsch werkelijk zo slecht waren.* Het leidde ertoe dat ik meer ging lezen over Hirsch en kwam erachter dat er nog heel weinig over het modehuis geschreven was. Toen wist ik zeker: hier wil ik over schrijven. Dit is mijn onderwerp.

* Het antwoord op deze vraag leest u in mijn boek, dat binnenkort uitkomt.

Share