Als Dora (Dorry) Kahn-Weijl nog had geleefd, zou zij vandaag 122 jaar zijn geworden. Het is goed mogelijk dat je nog nooit van haar gehoord hebt. Haar naam is vergeten en het weinige werk dat van haar is overgebleven in museale collecties is verdwenen in de depots. Het levensverhaal van Dorry Kahn-Weijl is echter zeer interessant. Het is het verhaal van de echtgenote van de directeur van een luxe modehuis, maar ook dat van de minnares van Frieda Belinfante, een Holocaustoverlevende en een kunstenares die op zoek was naar haar eigen stijl en identiteit.

Schilderles op kostschool

Dorry Kahn-Weijl werd op 19 mei 1896 in Amsterdam geboren als dochter van diamantbewerker Louis Weijl en zijn vrouw Rosalie Weijl-Nieuwkerk. Zij had een oudere broer, Salomon, die in 1894 was geboren en kreeg er in 1897 nog een jonger broertje bij, genaamd Isidore.

Dora Kahn-Weijl
Foto: collectie Atelier J. Merkelbach. Stadsarchief Amsterdam.

In 1913 vertrok Dorry voor twee jaar naar het Zwitserse Lausanne, waarschijnlijk om naar kostschool te gaan. Deze periode vormde onbewust de basis voor haar latere kunstenaarschap. Later zei zij over de schilderlessen tijdens haar kostschooltijd dat zij hier enig begrip van de grondbeginselen van het schilderen had gekregen: “je leert met verf en kwasten omgaan en je gaat beter en meer zien. Ik geloof wel, dat die lessen iets in me wakker gemaakt hebben.”[1]

Op 3 mei 1921 trouwde dorry met Henri René (roepnaam: René) Kahn. Hij was de zoon van Sylvain Kahn, die samen met Sally Berg in 1882 het Amsterdamse filiaal van modehuis Hirsch & Cie had opgericht. Zelf was René vanaf 1912 werkzaam bij het modehuis en hij zou later zijn vader opvolgen als directeur. Dorry en haar echtgenoot woonden aanvankelijk aan de Koninginneweg in Amsterdam Oud-Zuid, waar hun twee kinderen werden geboren. In 1931 verhuisde het gezin naar de vlakbij gelegen De Lairessestraat.

Frieda Belinfante

Met huwelijkse trouw nam Dorry het echter niet al te nauw. Uit de biografie die Toni Boumans over dirigente Frieda Belinfante schreef blijkt dat Dorry eind jaren dertig een relatie had met Frieda, die strikt geheim werd gehouden voor de buitenwereld. Frieda was zogenaamd een vriendin van de familie en de pianolerares van Dorry’s dochter. Volgens Boumans maakten Dorry en Frieda uitstapjes in Frieda’s T-Ford en beleefden zij ‘intieme momenten’ aan de De Lairessestraat. De relatie had echter ook een keerzijde, zo schrijft Boumans:

“De relatie met Dorry Kahn was gecompliceerd. Dorry was veeleisend en jaloers. Ze maakte de grootste ruzie om niets.”[2]

Deze jaloezie was uiteindelijk voor Frieda reden om de relatie te verbreken.

Het schilderen herontdekt

Als echtgenote van de directeur van één van de meeste luxueuze modehuizen van Nederland had Dorry toegang tot de nieuwste en mooiste creaties. Met haar luxe kleding, ravenzwarte haar, grote bruine ogen en enigszins getinte huid was zij een opvallende verschijning. Kunstenaar Jan Sluijters wist haar schoonheid en elegantie goed te vatten in het portret dat hij halverwege de jaren twintig van haar maakte.

Wellicht was het tijdens het poseren voor het portret van Sluijters dat Dorry naar eigen zeggen “weer – en toen waarschijnlijk voor goed – geboeid werd door de problemen van het schilderen.”[3] Zij kreeg vervolgens korte tijd les van kunstenaar Lodewijk Schelfhout, maar zag zichzelf vooral als een autodidact, die naar haar eigen stijl zocht en zelfstandig doorwerkte. In de jaren dertig nam zij les bij de schilder-beeldhouwer Arthur Bryx. In deze periode werd haar werk ook meerdere malen geaccepteerd voor tentoonstellingen van kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken in het Stedelijk Museum in Amsterdam.

“Met exposeeren ben ik niet erg voorspoedig”, zei Dorry in een interview in Het joodsche weekblad in 1941. Een van de redenen daarvoor was het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Zo kon een tentoonstelling in Parijs, die volgens Dorry in september 1939 zou worden geopend en waarbij Jean Cocteau een inleiding zou geven, vanwege de oorlog niet doorgaan.

Van 27 april tot en met 17 mei 1940 waren haar schilderijen en tekeningen te zien in het Kunstcentrum in Amsterdam. Een journalist van het Algemeen Handelsblad was hierover niet onverdeeld positief:

Dorry Kahn is een werkelijk talent, een talent, dat intusschen nog wel eens te kort schiet, omdat het zich zelf nog niet voldoende kent.[4]

Volgens de journalist had Dorry Kahn nog enige moeite met grote vlakken en portretten, maar waren haar interieurs ‘met veel détails’ wel geslaagd:

Tot het beste behooren voorts verscheidene teekeningen met een levendig rhythmisch, krachtig lijnenspel. Deze, haar meest onmiddellijke, argeloozee en natuurlijke uitingen doen de persoonlijkheid van de kunstenares en haar vermogen een situatie gevoelig en geestig te observeeren en raak, bondig samen te vatten, nog beter en vollediger dan haar schilderwerken kennen.[5]

Tweede Wereldoorlog

Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog trok de expositie in het Kunstcentrum alleen in de eerste meidagen publiek. De joodse Dorry Kahn had ook wel andere dingen aan haar hoofd. Na het uitbreken van de oorlog probeerde zij met haar gezin naar het Verenigd Koninkrijk te vluchten. Toen dat niet lukte werd het leven voor zover mogelijk voortgezet als voorheen. In januari 1941 werd René Kahn echter samen met de andere directieleden van Hirsch opgepakt, nadat zijn broer Arnold een anti-Duitse speech had gehouden. Na een aantal weken kwam René Kahn weer vrij, maar zijn broer Arnold werd naar concentratiekamp Buchenwald gedeporteerd, waar hij in mei 1941 omkwam. De rest van de directie van Hirsch werd ontslagen en vervangen door een Duitse beheerder.

Ondanks deze gebeurtenissen schilderde Dorry gewoon door. In augustus 1941 verscheen een interview met haar in Het joodsche weekblad, dat werd uitgegeven door de Joodse Raad. Dorry had op dat moment waarschijnlijk al vaak te maken gekregen met anti-Joodse regels die door de Duitse bezetters waren ingevoerd. Haar zwager was omgekomen, haar echtgenoot was gearresteerd en ontslagen en Hirsch was overgenomen door een Duitse beheerder. Daarnaast waren Joden uit overheidsfuncties ontheven, mochten zij niet meer naar de universiteit en bioscopen, moesten zij zich vanaf januari 1941 registreren, was de Joodse Raad opgericht en hadden de eerste razzia’s in Amsterdam plaatsgevonden. In het interview werd over dit alles nauwelijks gesproken. De oorlog kwam slechts ter sprake toen Dorry opmerkte dat de oorlog invloed had gehad op haar exposities.

In 1942 werd René Kahn opnieuw gearresteerd, nadat hij het huis van een niet-Joodse vrouw had betreden. Hij werd daarop naar Westerbork overgebracht. De rest van het gezin dook ondertussen onder in Doornspijk op de Veluwe, nadat zij waren getipt dat de Duitse bezetters hun huis wilden confisqueren. Nadat René Kahn ontsnapt was uit concentratiekamp Westerbork voegde hij zich bij zijn gezin op de Veluwe. Over deze onderduikperiode vertelde de dochter van René en Dorry Kahn in het boek Andere achterhuizen van Marcel Prins en Peter Henk Steenhuis. Het hele gezin Kahn-Weijl overleefde de oorlog. Dat wil niet zeggen dat de familie geen grote verliezen leed als gevolg van de Holocaust. Dorry’s moeder Rosalie en jongste broer Isidore werden in Auschwitz en Sobibor vermoord. Aan de kant van de familie Kahn werd behalve Arnold Kahn ook schoonzus Sophie Kalker-Kahn slachtoffer van de Holocaust.

Wederopbouw

Na de Tweede Wereldoorlog moesten Dorry en haar gezin helemaal opnieuw beginnen. Hirsch was in 1943 geliquideerd en volledig leeggeroofd. Na de oorlog was in het gebouw een afdeling van de Politieke Opsporingsdienst (POD) gevestigd, waardoor het modehuis pas in 1948 de deuren weer kon openen aan het Leidseplein. Ook het huis in de De Lairessestraat was niet meteen beschikbaar na de oorlog, doordat de Rijkspolitie er zijn intrek had genomen. Het duurde nog ruim een jaar voordat het werd ontruimd en het gezin Kahn-Weijl weer terug kon.

Als gevolg van de woningnood na de Tweede Wereldoorlog hadden kunstenaars weinig mogelijkheden om te exposeren. Samen met andere Amsterdamse kunstenaressen richtte Dorry Kahn-Weijl daarom de kunstenaarsgroep ‘De Zeester’ op, waarmee zij groepstentoonstellingen organiseerde. De groep bestond naast Dorry uit Maaike Braat, Bets Bayens, Mop van Bruggen, Jeanne Bieruma Oosting, Jeanne van Hall, Dini Hendrix, Ro Mogendorff, Fri Heil, Charlotte van Pallandt en Meik Rueter. Tentoonstellingen van ‘De Zeester’ vonden plaats in onder andere Hengelo, Groningen, Amsterdam en Haarlem.

Naast de groepstentoonstellingen met ‘De Zeester’ had Dorry na de Tweede Wereldoorlog ook solotentoonstellingen in kunsthandel Santee Landweer en kunstzaal Magdalena Sothmann in Amsterdam en kunsthandel Liernur in Den Haag. Haar werk werd bij deze gelegenheden over het algemeen positief ontvangen, hoewel een journalist van Het Parool het in 1964 jammer vond “dat het allemaal zo onnodig grijs moest worden.”[6] Haar werk werd spontaan, lichtvoetig en speels genoemd en zij werd geroemd om haar gevoel voor kleur.

De laatste tentoonstelling die ik van Dorry Kahn heb kunnen terugvinden vond in 1968 plaats bij kunsthandel Liernur in Den Haag. In dat jaar verscheen ook nog een groot artikel over haar in het Limburgsch dagblad, maar daarna verdween zij uit de media. Dorry Kahn-Weijl stierf op 20 augustus 1981 in Amsterdam.

Meer weten?

Wil je meer weten over het Amsterdamse modehuis Hirsch & Cie? Lees dan mijn boek over de geschiedenis van dit modehuis, dat is verschenen bij Uitgeverij Verloren.

Bestel hier het boek ‘Hirsch & Cie Amsterdam (1882-1976)’

[1] Willy Leviticus, “Dorry Kahn vertelt over haar werk”, Het joodsche weekblad: uitgave van den Joodschen Raad, 22 augustus 1941.

[2] Toni Boumans, Een schitterend vergeten leven. De eeuw van Frieda Belinfante, 80.

[3] Willy Leviticus, “Dorry Kahn vertelt over haar werk”, Het joodsche weekblad, 22 augustus 1941.

[4] “Schilderijen en teekeningen van Dorry Kahn in ‘Kunstcentrum’”, Algemeen Handelsblad, 1 mei 1940.

[5] Idem.

[6] “Landschapskunst vol melancholie”, Het Parool, 17 april 1964.

Share