Niet alleen in het Rijksmuseum Amsterdam is momenteel een kledingstuk van Hirsch te bewonderen, ook het Joods Historisch Museum heeft die eer. Daar is tijdens de tentoonstelling ‘Benno Premsela – Max Heymans: mannen met lef en stijl’ namelijk een zwart jurkje te zien, dat Heymans begin jaren zestig van de vorige eeuw ontwierp voor het modehuis. Het is een klassiek tijdloos ontwerp, bezaaid met pailletten, dat ook nu nog niet zou misstaan op een feestje – ik zou het in ieder geval zo aantrekken.
De band tussen Heymans en Hirsch ontstond al in de jaren dertig van de vorige eeuw, toen Max Heymans als leerling-etaleur bij Hirsch werkte. Die eerste samenwerking liep echter uit op een mislukking, zo valt te lezen in Heymans’ autobiografie Knal. Op een dag maakte Heymans met pastelkrijt “een beeldige schets […] voor een stoffenkast,” maar hij vergat hier linnen onder te leggen. Het tapijt zat vol krijtvlekken, wat hem een enorme uitbrander van ene ‘meneer Johan’, de belangrijkste etaleur opleverde. Max Heymans schreef hierover: “Dat nam ik niet. Ik heb altijd een soort pretentie gehad. Terwijl hij me stond uit te kafferen, stapte ik geruisloos en uiterst bescheiden uit de etalage, wandelde naar de expeditie, deed mijn regenjas aan, pakte mijn fiets en reed de steeg uit.”[1]
Dat Max Heymans vele jaren later terugkeerde bij Hirsch was volgens hem te danken aan Angela Van Slooten, de inkoopster van wollen stoffen bij het modehuis. Zij bracht op een middag een bezoek aan de hoedensalon, die Heymans inmiddels had geopend, en vroeg o Hirsch niet eens een paar van zijn hoeden in de etalage mocht zetten. Heymans antwoordde dat hij dat beste leuk zou vinden, maar dat zijn salon te dicht bij Hirsch gevestigd was. “Wat me wel enig lijkt is om een haute-couture-salon te hebben in een grote zaak als Hirsch, zoals bij Harrods in Londen […] Dat lijkt me wel iets, dat heeft stijl.”[2] De directie van Hirsch was enthousiast over dit idee en bood Heymans de helft van de winst in de couture-salon en een vast salaris in ruil voor de goodwill die hij met zijn naam met zich meebracht.
Hoewel Heymans op creatief gebied volledige vrijheid bij Hirsch genoot en het hem financiële zekerheid bood was de samenwerking met Hirsch geen lang leven beschoren. Na altijd zelfstandig te zijn geweest kon Heymans maar moeilijk wennen aan het ritme bij het modehuis. Ook de nonchalance en spilzucht van de ontwerper vormden een probleem in de samenwerking met Hirsch. Zo vergat hij bij tijd en wijle een etalage opnieuw in te richten, nadat hij deze leeghaalde omdat hij hem niet mooi meer vond.
Ook schreef Heymans in zijn autobiografie over een anekdote rondom een modeshow, waarvoor hij de hele eerste etage met peperdure nieuwe tapijten bedekte. Toen de directie van Hirsch het tapijt op de dag van de modeshow bedekte met karton, als bescherming tegen de regen, was Heymans woedend: “Ik had het gevoel of ik een modeshow moest gaan geven in een koeiestal, hoewel een oprechte koeiestal tenminste niet kitscherig was geweest.”[3] De ontwerper dreigde ontslag te nemen wanneer het karton bleef liggen. Dat gebeurde niet, maar Heymans verliet Hirsch wel vroegtijdig in 1962, hoewel hij nog een contract voor twee jaar had. “Ik miste de zo nodige vrijheid van handelen in die typische kleinigheden die voor mij grote verdrietigheden werden,” schreef Heymans.[4]
Voor Hirsch betekende dit het einde van een tijdperk, doordat met het vertrek van Heymans een definitief einde kwam aan de afdeling haute couture bij het modehuis. Max Heymans pakte echter zijn carrière als zelfstandig ontwerper weer op en maakte in de decennia die volgden ondanks financiële tegenslagen nog vele mooie creaties, zoals te zien is in de tentoonstelling.
De tentoonstelling ‘Benno Premsela – Max Heymans: mannen met lef en stijl’ is nog tot en met 26 juni 2016 te zien in het Joods Historisch Museum in Amsterdam.
Meer weten?
Wil je meer weten over het Amsterdamse modehuis Hirsch & Cie? Lees dan mijn boek over de geschiedenis van dit modehuis, dat is verschenen bij Uitgeverij Verloren.
Bestel hier het boek ‘Hirsch & Cie Amsterdam (1882-1976)’[1] Max Heymans, “Knal” (Assen, Amsterdam en Rotterdam, 1965) 45.
[2] Idem, 102.
[3] Idem, 109.
[4] Idem, 110.