Wat we dragen zegt veel over onze identiteit: door middel van kleding kunnen we communiceren wie we zijn en wat we willen uitdrukken. Dankzij fast fashion is dit gemakkelijker dan ooit tevoren. Maar wist je dat er tegenwoordig genoeg kleding op de wereld voor de komende zes generaties? Fast fashion heeft een enorme impact op zowel de makers als het milieu, en de meeste mensen zijn het er wel over eens dat dit moet veranderen. Maar hoe doen we dat?

Op maandag 24 februari 2025 organiseerden Studium Generale Groningen, USVA en Groniek een avond over de future of fast fashion. Politiek theoreticus Maeve McKeown ging dieper in op de (morele) verantwoordelijkheid van consumenten voor hun kledingkeuzes en waarom het noodzakelijk is dat bedrijven stappen nemen om het modesysteem te veranderen. Daarnaast mocht ik spreken over kledingproductie in Nederland in het verleden, en wat we daar van kunnen leren. Daarbij diende het Amsterdamse modehuis Hirsch & Cie als belangrijkste voorbeeld. Kon je er niet bij zijn? In deze blogpost lees je een samenvatting van mijn lezing.
Rana Plaza
Op 24 april 2013 werd de wereld opgeschrikt door de instorting van het gebouw Rana Plaza in Dhaka, Bangladesh. Maar liefst 1134 mensen kwamen daarbij om het leven, onder wie veel medewerkers van de vijf kledingfabrieken die in het gebouw gehuisvest waren. De ramp leidde tot veel kritiek op de slechte arbeidsomstandigheden in de kledingindustrie.
De afgelopen eeuw werden de arbeidsomstandigheden in de kleding- en textielindustrie sterk verbeterd in de Westerse wereld, met dank aan verbeterde wetgeving en sociale zekerheid. De instorting van Rana Plaza, andere vergelijkbare rampen en talloze onderzoeksrapporten maken echter duidelijk dat de problemen in de industrie nooit helemaal zijn opgelost. Ze zijn simpelweg verplaatst naar landen met lage lonen, minder wetgeving en weinig sociale zekerheid. Sterker nog, ik durf te beweren dat de arbeidsomstandigheden in de kledingindustrie de afgelopen eeuw zijn verslechterd, als gevolg van de toegenomen consumptie, het fast fashion systeem waarbij kleding continu de markt overspoelt, meer synthetische stoffen, het gebruik van chemicaliën enzovoort.
In mijn korte lezing ga ik dieper in op kledingproductie in het verleden, en wat we daarvan kunnen leren. Daarbij ligt de nadruk op de productie bij het modehuis Hirsch & Cie Amsterdam (1882-1976), dat haute couture en modeshows in Nederland introduceerde.
Hirsch & Cie Amsterdam
Het Amsterdamse modehuis Hirsch & Cie opende de deuren aan het Leidseplein op 25 september 1882. Daarmee konden vrouwen uit de Nederlandse elite voor het eerst haute couture aanschaffen in eigen land. Onder andere de koninginnen Emma en Wilhelmina werden klant bij Hirsch, net als Nederlandse theatericonen als Mata Hari en Théo Mann Bouwmeester. Het modehuis groeide snel en in 1912 verrees een geheel nieuw gebouw, bestaand uit de meest luxe materialen. In de verkoopruimtes waren marmeren trappen, sierlijke gietijzeren balustrades en vergulde kroonluchters te bewonderen. Een heel ander verhaal was het in de sober ingerichte naaiateliers, waar de arbeidsomstandigheden zwaar waren.

Sani Prijes
Sani Prijes, bestuurslid bij de Naaisterbond en eerder zelf naaister bij Hirsch & Cie schreef in de Naaistersbode ronduit slecht over haar voormalig werkgever. Volgens Prijes moest het personeel van Hirsch werken tot laat in de avond of zelfs ’s nachts, terwijl de rijke dames voor wie de japonnen bestemd waren in de Stadsschouwburg tegenover het Hirschgebouw van een avond uit genoten. Het maakte niet uit dat hun geliefden wachtten tot de naaisters thuis zouden komen. Pas wanneer de japonnen af waren mochten de naaisters vertrekken. Kortom, de naaisters werden bij Hirsch niet als mens behandeld, maar als machine.
Hoewel niet valt te ontkennen dat de arbeidsomstandigheden bij Hirsch zwaar waren, overdreef Sani Prijes wellicht wel enigszins om haar argumenten tegen de kledingindustrie kracht bij te zetten. Tijdens parlementaire en gemeentelijke arbeidsenquêtes in 1887 en 1898-1899 werden ook medewerkers van Hirsch geïnterviewd. Zij spraken over ateliers waar circa 10 tot 15 mensen werkten. Dit lijkt overeen te komen met foto’s die atelier J. Merkelbach begin twintigste eeuw van de ateliers bij Hirsch maakte.
Lange werkdagen, maar ook pensioen
De naaisters en coupeurs spraken ook over de lange werkdagen bij Hirsch. Die begonnen rond acht uur ’s ochtends en eindigden pas om half zeven ’s avonds. Vaak moesten de medewerkers echter overwerken en werd het soms wel tien uur ’s avonds. Bij sommige kledingbedrijven werkten naaisters zelfs ’s nachts door, maar volgens de medewerkers bij Hirsch was dit daar niet het geval. De coupeurs en naaisters maakten zulke lange werkdagen omdat zij per stuk betaald werden. Hoe langer zij werkten, hoe meer kledingstukken zij konden vervaardigen. Bovendien konden naaisters en coupeurs een buffer opbouwen voor periodes waarin zij minder of geen werk hadden. Bij ziekte kregen zij namelijk niet doorbetaald en wanneer er minder vraag was naar kleding konden zij gemakkelijk hun werk kwijtraken.
Desondanks wilden coupeurs en naaisters graag bij Hirsch & Cie Amsterdam werken. Niet alleen was het een gerenommeerd modehuis met een voorname clientèle. Volgens de geïnterviewden bij de arbeidsenquêtes betaalde Hirsch bovendien de hoogte lonen in de Amsterdamse kledingindustrie. Daarnaast had Hirsch een eigen pensioenfonds, in tegenstelling tot sommige andere bedrijven. Ook konden medewerkers korting krijgen en kregen zij mogelijkheden om carrière te maken binnen het bedrijf. Veel medewerkers bleven dan ook voor een langere periode bij Hirsch & Cie Amsterdam werken, zo blijkt uit bewaard gebleven boeken met foto’s en namen van jubilerende personeelsleden.

Natuurlijke en kwalitatief hoogwaardige materialen
Naast arbeidsomstandigheden bieden ook de kledingstukken zelf meer informatie over de kledingproductie (en -consumptie) bij Hirsch & Cie Amsterdam. Wat allereerst opvalt is het gebruik van natuurlijke materialen, zoals zijde, linnen, katoen en wol. Synthetische of kunstmatige vezels – die door menselijk handelen of chemische processen tot stand komen – bestaan pas sinds eind negentiende eeuw. Tijdens de Wereldtentoonstelling van 1889 in Parijs introduceerde de Fransman Hilaire de Chardonnet kunstzijde, ook wel rayon genoemd. In de jaren 1930 werd nylon uitgevonden, maar dat werd pas na de Tweede Wereldoorlog in Nederland geïntroduceerd. De meeste bovenkleding die Hirsch voor 1940 produceerde bestond uit zijden of wollen stoffen. Katoen werd voornamelijk gebruik voor ondergoed en tafellinnen.
Niet alleen waren de stoffen die Hirsch gebruikte gemaakt van de natuurlijke materialen, de kwaliteit ervan was ook erg goed. De kwaliteit van de stoffen is onmiskenbaar wanneer we kijken naar de bewaard gebleven kledingstukken en stoffenstalen. Zij zien er niet zelden uit als nieuw, zonder pluisjes of slijtage. Dit kan komen doordat de kledingstukken nauwelijks gedragen zijn, maar bekend is ook dat Hirsch stoffen inkocht in de beste productiecentra van Europa. Zo kochten zij bijvoorbeeld wol in Roubaix en zijde in Lyon. Helaas is er geen bedrijfsarchief van Hirsch bewaard gebleven. Als gevolg daarvan is grotendeels onbekend waar het modehuis de modellen en stoffen inkocht, maar wel is bekend dat Hirsch in ieder geval stoffen kocht bij hetzelfde bedrijf als het beroemde modehuis Worth, de grondlegger van de haute couture.
Lokaal vakmanschap
De kwaliteit van de kleding die Hirsch verkocht werd verder vergroot door het vakmanschap waarmee zij gemaakt werd. Hirsch had goed geschoolde coupeurs, coupeuses en naaisters in dienst, die een opleiding hadden genoten bij het modehuis zelf of bij vergelijkbare zaken elders in Europa. Zeker in de beginperiode kwamen veel werknemers uit het buitenland, omdat in Nederland onvoldoende bekwame krachten te vinden waren aldus de directie.
De meeste kledingstukken die gemaakt werden bij Hirsch & Cie Amsterdam werden grotendeels met de hand vervaardigd, in ieder geval tot in de jaren twintig van de vorige eeuw. Naaimachines bestonden pas sinds halverwege de negentiende eeuw en konden aanvankelijk slechts voor- en achteruit stikken. De kwaliteit van de eerste confectiekleding liet dan ook te wensen over. Chiquere en meer gecompliceerde dameskleding bleef dan ook lange tijd met de hand gemaakt worden. Eén van de mooiste voorbeelden van het vakmanschap van Hirsch is een avondjapon uit 1907 in de collectie van het Kunstmuseum Den Haag. Talloze kraaltjes zijn met de hand op de ragfijne stof geborduurd en het is gemakkelijk voor te stellen hoeveel tijd en energie dit werk heeft gekost. Ook de borduursels op een top in mijn eigen collectie getuigen van het vakmanschap bij Hirsch.

Consumenten waren vroeger bereid om geld te betalen voor kwalitatief hoogwaardige materialen en ambachtelijk vervaardigde producten. Dat kwam ook doordat mensen destijds beter wisten hoe kledingstukken gemaakt werden. Zij werden lokaal geproduceerd en er waren meer opleidingsmogelijkheden, doordat de kledingbedrijven naaisters en coupeurs nodig hadden. Met name voor vrouwen vormden ‘nuttige handwerken’ al van jongs af aan een belangrijk onderdeel van hun opleiding. Het resultaat was dat veel mensen hun eigen kleding konden maken, en zich bewuster waren van de wijze waarop kleding in de winkel gemaakt was.
Kleding koesteren
Waar kleding tegenwoordig soms slechts een paar euro kost, was dat vroeger in verhouding anders. Materialen waren duur, terwijl arbeidskrachten goedkoop waren. Kleding werd dan ook gekoesterd en lang gedragen. Om de mode te blijven volgen of stukken te kunnen blijven dragen na gewichtstoename werd kleding regelmatig aangepast.
Zelfs koningin Wilhelmina, die bekend stond om haar zuinigheid, liet haar kleding verstellen. Zo droeg zij tijdens het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard een groene japon van Hirsch & Cie Amsterdam, met smockwerk in de taille. De japon is weliswaar bewaard gebleven, maar er is geen smockwerk meer te zien. De koningin heeft de japon kennelijk laten uitleggen, zodat zij hem kon blijven dragen nadat zij was aangekomen.
Slow fashion in het algemeen
Natuurlijk kon niet iedereen zich de dure kleding van Hirsch & Cie Amsterdam veroorloven. Maar wat we nu ‘slow fashion’ of duurzame mode noemen was in het verleden over het algemeen zeer gebruikelijk.
Zo waren veel mensen aangewezen op de aanschaf van tweedehands kleding, omdat zij zich nieuwe kleding niet konden veroorloven. Tegenwoordig noemen we dit hip of vintage, maar vroeger was het bittere noodzaak.
Omdat kleding duur was, kochten mensen mindere kleding. De elite onderscheidde zich onder andere door de omvang van hun garderobe van minderbedeelden. De laatste groep had voldoende aan drie linnen hemden: ‘één in de was, één in de kast, één aan de bast.’
Zoals eerder al gezegd werden kledingstukken gekoesterd, ook goedkopere items. Wanneer kledingstukken kapot gingen werden zij keer op keer gerepareerd, totdat zij uiteindelijk tot op de draad versleten waren. Kleding die uit de mode raakte werd liefdevol opgeborgen, vermaakt tot een modieuzer item of hergebruikt. Het is één van de redenen dat er minder rokken dan jakken bewaard zijn gebleven.
Rokken bevatten in het verleden vele meters stof en konden daarom gemakkelijk vermaakt worden tot iets anders – bijvoorbeeld een kinderjurkje, een nieuwe rok of meubelstoffering. Dat lijkt wellicht zonde, maar soms zijn kledingstukken juist behouden, doordat zij een tweede leven kregen. Het beroemdste voorbeeld is wellicht de enige overgebleven japon van koningin Elizabeth I van Engeland, die werd vermaakt tot altaarkleed en daardoor de tand des tijds doorstond.
Conclusie
Kortom, hoewel de arbeidsomstandigheden in de voormalige Nederlandse kledingindustrie vergelijkbaar waren met de huidige omstandigheden in kledingfabrieken in lagelonenlanden, kunnen we wel degelijk iets leren van de wijze waarop kleding vroeger werd geproduceerd en geconsumeerd:
- Gebruik natuurlijke materialen
- Kies kwalitatief hoogwaardige stoffen
- Waardeer ambacht
- Zorg goed voor je kleding, zodat deze langer mooi blijft
- Koop tweedehands
- Repareer je kleding
- Hergebruik kleding voor iets anders
Als consument zul je hiermee het systeem van fast fashion niet veranderen, maar iedere druppel op de gloeiende plaat is er één. En heel veel druppels samen vormen in ieder geval een plas – misschien heeft dat wél invloed?
Meer weten?
Wil je meer weten over Hirsch & Cie Amsterdam, over de wijze waarop kleding vroeger werd geproduceerd en gebruikt en over het hedendaagse modesysteem? Dan verwijs ik je graag door naar de volgende boeken:
- Femke Knoop, Hirsch & Cie Amsterdam (1882-1976). Haute couture op het Leidseplein (Hilversum, 2018)
- Ileen Montijn, Tot op de draad. De vele levens van oude kleren (Amsterdam, 2017)
- Sarah Vandoorne, Kleerkastvasten. De textielketen ontrafeld (Antwerpen, 2023)