Hoewel Le Bon Marché en Grands Magasins du Louvre in de tweede helft van de negentiende eeuw de grootste en belangrijkste warenhuizen van Parijs waren, zou Au Printemps (Bd. Haussmann 64, metro: 3 + 9, RER A: Auber) tegen het einde van de eeuw een steeds grotere concurrent worden. Tegenwoordig is het warenhuis Le Bon Marché zelfs voorbij gestreefd, terwijl Grands Magasins du Louvre al in de jaren ’70 van de vorige eeuw definitief de deuren moest sluiten.

Waar Au Printemps normaliter al een trekpleister is vanwege de chique façade met koepels en goudkleurige letters valt het warenhuis deze zomer extra op, doordat het versierd is met knalroze bloemen. Au Printemps bestaat dit jaar namelijk maar liefst 150 jaar en dat mag iedereen weten. Het warenhuis werd in 1865 opgericht door Jules Jaluzot (1834-1916), de zoon van een notaris uit een klein Frans dorpje. Hij was naar Parijs gegaan om een opleiding te volgen aan een lyceum in de Franse hoofdstad en had vervolgens de de prestigieuze officiersopleiding Saint-Cyr verlaten om carrière te maken in de detailhandel. Via baantjes als bediende in een modemagazijn en een groter magasin de nouveautés wist hij op te klimmen tot chef van de zijdeafdeling bij Le Bon Marché. Een huwelijk met een rijke vrouw verschafte hem het benodigde startkapitaal voor zijn eigen onderneming.

Gunstige locatie

Hoewel Jaluzot veel verkoopstrategieën overnam van zijn illustere concurrent Aristide Boucicaut, was Au Printemps zeker geen exacte kopie van Le Bon Marché. In tegenstelling tot laatstgenoemde richtte Au Printemps zich namelijk op een doelgroep met een hoog inkomen, waarbij nouveautés en luxe belangrijker werden gevonden dan een lage prijs. Bovendien startte Au Printemps met ‘slechts’ vierentwintig afdelingen, waarvooral nouveautés en enkele artikelen voor woninginrichting werden verkocht, terwijl Le Bon Marché op dat moment al 47 departementen had en Een echte concurrent vormde Au Printemps in de beginperiode dan ook niet voor Le Bon Marché. Dat veranderde echter aan het einde van de negentiende eeuw, toen Le Bon Marché steeds luxer werd en Au Printemps in omvang groeide. Bovendien bleek de gunstig gekozen locatie van Au Printemps van groeiend belang te zijn voor het succes van het warenhuis. Niet voor niets opende ook Galeries Lafayette in 1895 zijn deuren in deze buurt, waarover u volgende week meer kunt lezen.

Warenhuis Le Printemps

Au Printemps was gevestigd op de hoek van de in 1865 pas aangelegde Boulevard Haussmann en de Rue du Havre. Daarmee vormde het warenhuis het middelpunt van de driehoek tussen station Saint-Lazare, de Opéra Garnier en de Madeleine en kwam het terecht in het latere commerciële hart van Parijs. De nabijheid van station Saint-Lazare maakte Au Printemps gemakkelijk bereikbaar per trein, wat voordelig was voor zowel de aanvoer van goederen als van klanten. De Boulevard Haussmann ontwikkelde zich ondertussen tot een belangrijk centrum voor de detailhandel in Parijs. De grote boulevards droegen bij aan het succes van warenhuizen doordat zij belangrijke doorgangswegen vormden, waar dagelijks grote massa’s mensen voorbij kwamen. Dames konden hier gemakkelijk komen met hun rijtuigen en konden voor de warenhuizen in- en uitstappen. Nadat het warenhuis in 1904 als eerste van Parijs werd aangesloten op het metronet werd Au Printemps bovendien nog beter bereikbaar.

Vernieuwingen in de detailhandel

Net als Le Bon Marché introduceerde Au Printemps vele vernieuwingen, waardoor het een substantiële bijdrage leverde aan de ontwikkeling van de warenhuisformule en het een voorbeeld werd voor anderen. Zo was Au Printemps een pionier op het gebied van de uitverkoop van oude voorraden tegen bodemprijzen en gebruikte het warenhuis als één van de eersten etalagepoppen om de nieuwste modes op te tonen. Au Printemps kenmerkte zich bovendien door op de eerste dag van de lente (printemps in het Frans) viooltjes uit te delen aan klanten.

Ook op het gebied van technologische ontwikkelingen liep het warenhuis voorop. Al in 1874 werden er liften geïnstalleerd en nog geen tien jaar later, in 1883, werd Au Printemps als eerste warenhuis in Parijs elektrisch verlicht. Bovendien sloot Au Printemps in 1905 een telefoonlijn aan en hoewel Alexander Graham Bell de telefoon al in 1876 had uitgevonden was dit voor Franse begrippen relatief vroeg.

In 1912 was Au Printemps het eerste Franse warenhuis dat een filiaal stichtte in de provincie, namelijk in de Normandische stad Deauville. In de daaropvolgende jaren opende het filialen of dochterondernemingen in Le Havre, Rouen, en Lille. Behalve het filiaal in Deauville richtte Au Printemps in 1912 ook La Primavera op, een atelier naar voorbeeld van de Britse arts and crafts movement en de Wiener Werkstätte. Hier werden moderne decoratieve en kwalitatief hoogwaardige gebruiksvoorwerpen ontworpen en geproduceerd. In 1912 begon La Primavera met keramiek, om vervolgens uit te breiden naar tapijten, textiel, behang en meubels. De producten van het atelier werden geroemd als voordelige kunstvoorwerpen, waarvan de waarde zeker zou toenemen in de toekomst. Het initiatief van Au Printemps vond dan ook veel navolging. Onder andere Grands Magasins du Louvre, Le Bon Marché en Galeries Lafayette richtten vergelijkbare ateliers op.

Branden en nieuwbouw

Maar liefst twee keer, namelijk in 1881 en 1921, werd Au Printemps vrijwel geheel door brand verwoest en wist het warenhuis als een Feniks uit de as te herrijzen. De brand in 1881 bood Au Printemps namelijk ook de mogelijkheid een nog mooier en groter gebouw neer te zetten, waardoor het daadwerkelijk de status van een modern warenhuis bereikte. Architect Paul Sédille zag in dat het nieuwe gebouw voorzien moest zijn van “features that command attention, and whose image would be carried home as a souvenir by the foreigner or provincial visitor.”[2]

Hij creëerde een gebouw dat hét voorbeeld werd van het ideale warenhuis, met één groot atrium dat overdekt werd door een glas-in-lood plafond. Een majestueuze trap van staal en goud in Art Nouveau-stijl in het midden van het atrium moest klanten verleiden naar hoger gelegen verdiepingen door te lopen. Helaas heeft de trap plaats moeten maken voor verkoopruimte en ook het plafond is al decennialang niet meer te bewonderen.

In de periode tussen 1906 en 1910 werd het gebouw van Au Printemps aanzienlijk uitgebreid, op basis van een ontwerp van architect René Binet. Hij was in 1900 verantwoordelijk geweest voor de poort die toegang verschafte tot de Wereldtentoonstelling die in dat jaar in Parijs werd georganiseerd, en die het begin markeerde van de Art Nouveau. De invloed van die kunststijl was ook terug te zien in de vele bloemmotieven die het gebouw van Au Printemps rijk was.

Binet ontwierp ook de beroemde glazen koepel, die weliswaar verloren ging tijdens de brand van 1921, maar door Louis Brière vervolgens werd gereconstrueerd, net als de rest van het interieur. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de koepel uit veiligheidsoverwegingen verwijderd, om pas in 1973 glas voor glas weer te worden teruggeplaatst. Tegenwoordig is de brasserie van Au Printemps er gevestigd.

Au Printemps in Japan

Tijdens de economische crisis van de jaren dertig werd Au Printemps hard getroffen, aangezien de vraag naar luxe producten het snelst daalde, maar het warenhuis wist zijn positie sterk te verbeteren door de oprichting van het eenheidsprijsbedrijf Prisunic in 1931. Het bedrijf groeide sterk en had eind twintigste eeuw maar liefst honderd eigen vestigingen.

Ook Au Printemps zelf bleef floreren en het aantal eigen vestigingen steeg naar zeventien aan het einde van de twintigste eeuw. Bovendien nam het warenhuis een aantal andere detailhandelbedrijven over, waaronder het Franse postorderbedrijf La Redoute. In de jaren tachtig sloot Au Printemps een samenwerkingsverband met de Daiei-groep, waardoor het warenhuis zelfs vestigingen kon openen in Tokio en een aantal andere Japanse steden.

Net als Le Bon Marché lukte het Au Printemps echter ook niet om zelfstandig te blijven opereren. In 1991 werden zowel Au Printemps als dochteronderneming Prisunic overgenomen door megaconcern Pinault, dat omgedoopt werd tot de groep Pinault-Printemps-Redoute. Naast Au Printemps had deze groep onder andere bedrijven als Gucci, Conforama en FNAC onder zijn hoede, allen grote spelers in hun branche. In 2006 verkocht de groep, die inmiddels PPR heette, Au Printemps echter aan de Italiaanse warenhuisketen La Rinascente.

De recente overname maakt duidelijk dat Au Printemps net als andere warenhuizen niet langer het hart van de mode vormt en dat het een speelbal is geworden van veel grotere concerns. Het afgelopen decennium stond voornamelijk in het teken van renovatie en vernieuwing. Desondanks heeft Au Printemps de mijlpaal van 150 jaar bereikt, en dat lukt lang niet ieder warenhuis. Een jubileumboek zou dan ook op zijn plaats zijn geweest, want alleen een website doet in mijn ogen geen recht aan de historie van Au Printemps.

Share